Psalms 71


Uw God gaf u de macht.
O God, laat ons maar zien hoe groot uw macht is,
waardoor U ons de overwinning gaf.

1 De koningen bieden U geschenken aan
voor uw tempel in Jeruzalem.

2 Bedreig het ongedierte in het riet,
de talloze stieren en kalveren van de volken.
Allen die uit zijn op geldelijk gewin.
Laat de volken die op oorlog uit zijn,
uitzwermen naar alle kanten.

3 Er komen hooggeplaatsten uit Egypte aan
en de mensen uit Ethiopië wenden zich tot God
en roepen Hem aan.

4 Laten alle koninkrijken die er zijn,
voor God lofliederen zingen.
Zing psalmen voor de Here.

5 Hij is meester over alle hemelen en alomtegenwoordig.
Luister! Zijn machtige stem klinkt.

6 Geef God alle eer.
Hij is onze sterkte.
Hij regeert over Israël.
Zijn kracht omspant alles.

7 O God, uw roem en eer zijn befaamd.
Men weet dat U in uw heilig huis woont.
De God van Israël geeft alle kracht en sterkte aan zijn volk.
Wij loven en prijzen onze God!

8

Een lied van David voor de koordirigent.

Te zingen op de wijs van: ‘De Lelies.’

9
10 Bevrijd mij, o God,
want het water stijgt mij naar de lippen.

11 Ik zak weg in het moeras en kan er niet staan.
Ik sta in water waar ik de bodem niet kan voelen
en het stroomt over mijn hoofd.

12 Ik ben moe van het roepen
en mijn keel is schor.
Mijn ogen zijn moe van het uitkijken naar mijn God.

13 De mensen die mij haten, zijn niet te tellen,
het zijn er meer dan de haren op mijn hoofd.
En er is geen reden voor hun haat.
Mijn tegenstanders, die mij willen vernietigen,
zijn zo machtig.
Ik moet hun teruggeven
wat ik niet van hen heb geroofd.

14 O God, U kent mij,
een klein en dwaas mens.
U ziet al mijn zonden.
Niets is voor U verborgen.

15 Laten uw volgelingen niet door mij
hun vertrouwen in U kwijtraken,
Oppermachtige Here,
U die Heer bent over de hemelse legers.
O God, laten de mensen die U zoeken,
niet door mijn toedoen in U beschaamd worden.

16 Ter wille van U verdraag ik de schande.
Ik bedek mijn gezicht uit schaamte.

17 Mijn vrienden kennen mij niet meer
en mijn broers herkennen mij niet.

18 Van mijzelf blijft niets over,
omdat ik alles geef voor uw huis.
De beledigingen van hen die U haten,
kwamen op mij terecht.

19 Ik huilde terwijl mijn hele hart zich op U richtte,
maar het werd mij als schande aangerekend.

20 Ik trok rouwkleding aan,
maar zij lachten mij uit.

21 De leiders van de stad praten met elkaar over mij
en tijdens drinkgelagen drijven zij de spot met mij.

22 Maar ik zal op de juiste tijd tot U bidden, Here,
o God, geef mij uw trouwe hulp
als een antwoord daarop in uw goedheid en liefde.

23 Trek mij uit dit moeras, voordat ik zink.
Red mij van mijn haters en uit dit diepe water.

24 Zorg toch dat het water mij niet boven het hoofd stijgt,
dat ik niet naar de bodem word getrokken en verdrink.
Copyright information for NldHTB